Complex en verlammend
In 2022 gaf de - nu demissionaire - minister Van Gennip van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) de opdracht advies te geven over een toekomstbestendig arbeidsongeschiktheidsstelsel. Ze noemt het huidige stelsel ‘complex en verlammend’. De commissie heeft daarop drie scenario’s uitgewerkt om het stelsel te verbeteren. De drie varianten heten:
- Huidig stelsel beter
- Werk staat voorop
- Basis voor werkenden
Op de website van de Rijksoverheid vind je een korte, begrijpelijke uitleg van de drie scenario’s.
Ik ben het met de minister eens dat het huidige systeem niet werkt. Tienduizenden mensen die door ziekte minder kunnen werken, krijgen een extreem lage of zelfs geen uitkering en leven daardoor in armoede. Maar als ik deze drie varianten bekijk, vraag ik me ernstig af in hoeverre de commissie creatief heeft nagedacht over vereenvoudiging van het systeem. Hieronder bespreek ik kort de drie voorstellen.
Huidig stelsel beter
Deze variant is weliswaar eenvoudiger dan het huidige systeem, maar is nog steeds enorm complex. Mijn belangrijkste bezwaar is dat het UWV in dit voorstel ook de re-integratie buiten het bedrijf gaat uitvoeren (‘spoor 2’). Momenteel is het zo, dat wanneer er geen vervangend werk wordt gevonden in het eigen bedrijf, de werkgever buiten het bedrijf op zoek gaat naar ander werk voor de werknemer. Als het UWV dat gaat overnemen, legt dat nog meer druk op de toch al beperkte capaciteit bij het UWV.
Het huidige systeem kan waarschijnlijk snel worden aangepast, maar de aanpassingen zijn te beperkt, waardoor het systeem nog steeds complex en ondoorzichtig blijft. Ook de taakverbreding van het UWV lijkt wellicht aantrekkelijk voor de werkgever, maar gaat het UWV als uitvoerder niet helpen om haar eigen taken efficiënter en beter uit te voeren. En als laatste blijven we dan nog steeds gebruik maken van een bizar beoordelingssysteem in de WIA, waarbij mensen kunnen worden getoetst aan de meest uiteenlopende functies als ‘loempiavouwer’ en ‘komkommerbevruchter’.
Werk staat voorop
De tweede variant is een plan voor een volledig nieuw stelsel, naar Deens model. De focus verschuift van wat mensen niet kunnen, naar wat ze wél kunnen. Het re-integratietraject kan bovendien verlengd worden tot vijf jaar. Na twee jaar re-integratiebegeleiding door de werkgever, gaat de uitvoering over op het UWV of op een gemeentelijke instantie, gecoördineerd door… het UWV. Ook in deze variant krijgt het UWV dus een grotere rol toebedeeld. Deze variant heeft een enorme impact: daar moet heel veel voor ingeregeld worden. De vraag is of de overheid daartoe in staat is en of dit geen systeem wordt waarin iedereen gaat wachten op wat de overheid gaat doen, lees: het UWV. Levert dit geen passiviteit op bij werkgever en werknemer?
Basis voor werkenden
De derde variant maakt geen onderscheid tussen mensen in dienst en zelfstandige ondernemers. Er komt voor werknemers en zzp’ers één basisuitkering. Voor werknemers komt er een verplichte aanvullende dekking waarvoor de werkgever de premie betaalt. Zzp’ers moeten een eventuele aanvulling op de basisuitkering zelf verzekeren.
Menselijke maat
Als ik moest kiezen uit deze drie voorstellen, zou ik nummer 3 kiezen. Maar het feit blijft, dat in alle drie de varianten het UWV een (te) grote sleutelrol krijgt. Daarom vind ik het jammer dat de minister voor de commissie geen mensen uit de private sector heeft gevraagd om mee te denken, zoals arbodiensten en verzekeraars. Die zijn immers ook betrokken bij het re-integratietraject. Bovendien zijn private instanties vaak beter in staat om de integratie te regelen. Het UWV past strikt de wettelijke regels toe en mist hierdoor de menselijke maat.
Hebben verzekeraars die menselijke maat dan wel? Verzekeraars hebben er een financieel belang bij om mensen te laten re-integreren, ze stellen bijvoorbeeld re-integratiebudgetten beschikbaar. Het UWV heeft als uitvoerder van de wet andere belangen, waarbij het lijkt alsof ze de uitkeringen zo veel mogelijk willen beperken. Dit stuk is niet bedoeld als promotie voor verzekeraars, maar ik denk dat de minister door de beperkte samenstelling van de denktank daaruit niet het maximale heeft gehaald.
Meer vertrouwen
De OCTAS schrijft verder in haar rapport dat het nieuwe stelsel gebaseerd moet zijn op vertrouwen. Welkom in Utopia, denk ik dan. In het huidige systeem is er altijd een basis van wantrouwen geweest: het UWV gaat ervan uit dat mensen misbruik maken van de regeling. Bovendien wikkelt het UWV zaken af volgens de regels. Dat kan bijna niet anders, waardoor de menselijke maat ontbreekt. Dat ga je met deze scenario’s niet veranderen.
Om vertrouwen te winnen, is die menselijke maat hard nodig: geen enkel geval is immers zwart-wit. Als je kijkt naar het trackrecord van de afgelopen jaren, blijkt dat de overheid daartoe niet in staat is. Het tegendeel is eerder bewezen. Het UWV heeft in de afgelopen jaren situaties gecreëerd, die nu nog pijnlijk voelbaar zijn.
De regering heeft de afgelopen jaren alle wetten bedacht die het UWV moet uitvoeren en daarnaast ook enorm bezuinigd op het UWV als uitvoeringsorgaan. Bij het UWV ligt de verantwoordelijkheid om instroom te beperken en misbruik te voorkomen, dit laatste werkt ook achterdocht in de hand. Op geen enkele manier heeft het UWV in de afgelopen jaren laten zien dat de menselijke maat gehanteerd wordt.
Vierde variant
Daarom zou ik graag na willen laten denken over een vierde variant. Een variant waarin juist private uitvoerders ingezet worden om re-integratie van medewerkers te bevorderen. Denk bijvoorbeeld aan de expertise en het netwerk van uitzendbureaus die goede ingangen hebben om passend werk te vinden voor mensen met een beperking. De overheid zal dit moeten faciliteren door een verbeterde no-risk- regeling die de werkgever daadwerkelijk ontzorgt bij ziekte van een instromer.
Verder is het goed om een verplichte (basis-)dekking te regelen voor alle werkenden, met een vereenvoudigde beoordelingssystematiek. Hierbij kunnen dan aanvullende regelingen aangeboden worden via de private markt (waaronder verzekeraars).
Tot slot zal naast de inspanningen van de werkgever ook meer gevraagd moeten worden van de werknemer zelf. Werknemers hebben immers zelf ook een verantwoordelijkheid: niet alleen om zich actief in te zetten voor re-integratie, maar ook voor preventie. Dat laatste door zich te blijven ontwikkelen om zo duurzaam inzetbaar te blijven. Financiële prikkels kunnen helpen om de werknemers in beweging te krijgen. En natuurlijk moeten mensen soms bij de hand genomen worden. Maar daar zijn private instanties vaak beter in dan publieke, ook omdat zij minder vanuit wantrouwen denken. En dat laatste zorgt dan meteen voor een hogere menselijke maat.’